"Hij had ‘n vreselijke grote mond - dat was het eerste wat me aan hem opviel en wat me naar hem toe trok. Na al die kortdurende relaties leek het met Gerard juist fantastisch te gaan. Hij schold me verrot, deelde gemene tikken uit en ik werd alleen maar verliefder. Ik adoreerde hem bijna. Tot hij op zekere dag ruzie kreeg met zijn moeder en zij hem het huis uit stuurde. Zat ie naast me op de bank ineens te huilen als een klein kind. Ik heb hem diezelfde avond nog gedumpt. IJskoud ja, maar bij mij kon Gerard geen goed meer doen. Finaal van zijn voetstuk gevallen..."


(Esmee, 26, cassiere)